4.5. Choreograaf

© Walter Roozendaal - www.muzemuzette.com - en Janine Slijkhuis - www.janineslijkhuis.nl - klik hier voor meer informatie

In Hoofdstuk 2. De opbouw van de groep beschreef ik bij Audities twee invalshoeken voor het maken van choreografieën:

  • uitgewerkte dansen met (veel) gedetailleerde en exacte pasjes, arm- en andere bewegingen,
  • meer mise-en-scène-achtige afspraken, met opstellingswisselingen en lange lijnen over het toneel, met veel aandacht voor de emotionele betekenis van de bewegingen en het beeld.

Beide invalshoeken vragen om een ander soort choreograaf met een andere groep kinderen.

Amateurchoreografen hebben vaak de neiging om uitsluitend vanuit de eerste invalshoek te denken. De choreografieën, die thuis bedacht zo logisch voelden, blijken vervolgens voor te veel kinderen struikelblokken op te leveren:

  • vaak is er een te snelle opeenvolging van allerlei details,
  • of het is te moeilijk om op tijd je linker- of rechtervoet beschikbaar te hebben (dat is meestal een kwestie van je gewicht op tijd naar de juiste voet verplaatsen),
  • of er zijn te snelle of extreme richtingwissels, waar onvoldoende op geanticipeerd kan worden,
  • of het misverstand is al simpelweg of je op de eerste tel van een maat je voet neerzet, of juist optilt om hem vervolgens te kunnen neerzetten.

Er zal altijd een groep spelers zijn voor wie dit soort doodeenvoudig lijkende zaken onhaalbaar is. Dat betekent dat niet iedereen meedoet aan dit soort choreografieën, en dat er misschien behoefte is aan choreografieën die haalbaarder zijn (zoals de meer mise-en-scène-achtige die ik hierboven noemde).

Veel amateurchoreografen zijn verrast wanneer ze merken dat wat voor hen logisch en eenvoudig voelt, voor spelers totaal niet zo ligt. Ze vergeten dat zij zelf een heel proces hebben doorgemaakt, vóór ze bij een eindvorm uitkwamen. Die eindvorm is niet automatisch begrijpelijk! Dansles geven betekent:

  • op zoek gaan naar een opbouw van al dansend op muziek aanleren,
  • waarbij je uitgaat van eenvoudige direct haalbare vormen,
  • die je al dansend aankleedt tot de gewenste eindvorm is bereikt.

Samenwerking 3

Het is niet voor niets dat ik het regieconcept vlak hiervoor noemde. Want wàt een choreograaf ook maakt bij een lied of muziekstuk: het moet natuurlijk passen in het regieconcept. Daar is een goed en uitgebreid overleg met regisseur en dirigent voor nodig:

  • Heeft een choreograaf voldoende beeld van tempo en sfeer van een lied (amateurorkesten en zangers halen niet altijd het tempo van een cd met een professionele uitvoering)?
  • Houden de zangers voldoende energie over om te kunnen zingen?
  • Is het voor de zang noodzakelijk bepaalde stemgroepen dicht bij elkaar te houden (sopranen in de buurt van andere sopranen…)?
  • Klopt de uitdrukking van de dansers met de bedoelingen van de regisseur?
  • Heeft de choreograaf al een beeld van de kleding bij de dans — en wat die kleding eventueel toevoegt aan de beweging (in een kokerrokje draai je anders rond dan in een petticoat).
  • Of stelt de choreograaf daarvoor een vraag aan de vormgever?
  • En is al bekend wat het theaterlicht kan bijdragen aan de choreografie?

Mijn pleidooi voor het ruim op tijd samenwerken van regisseur en dirigent — en eigenlijk alle hoofdrolspelers uit de artistieke staf — geldt dus ook voor de choreograaf!