Hoofdstuk 3: Suggesties voor oudere kinderen - Basisles

les dramatische vorming - pantomime © Walter Roozendaal - www.muzemuzette.com - klik hier voor meer informatie

De eerste drie basisregels leren kennen en toepassen

Hieronder staan voorbeelden van pantomime-oefeningen, waarin je omgaat met niet-zichtbare voorwerpen. Je kan ze doen met kinderen vanaf een jaar of tien. Met jongeren of volwassenen zijn ze trouwens even interessant!
Mij lukt het wel om ze allemaal in één les te geven, dat is nu eenmaal de aard van een losse workshop, maar je kan ze ook met een groep opbouwen, even één of twee onderwerpen aan het begin van een les of, als afwisselend tussendoortje.

De eerste drie basisregels (hoofdstuk 1) waren:

  1. Vastpakken en loslaten
  2. Je hele lichaam (kracht zetten vanuit het midden)
  3. Lijnen en plekken

Op internet vind je allerlei filmpjes met dezelfde of aanvullende voorbeelden. Bijvoorbeeld:

Touwtrekken

  • Kring van deelnemers.
  • Stel je voor dat je aan een dikke kabel een schip aan de kant trekt. Ooit moest ik een schip, tegen windkracht 11 in! op die manier aan de kant trekken. Toen had ik de volgende dag spierpijn op een onverwachte plek.
    Beeld dat touwtrekken uit met de hele groep tegelijk uit. Waar denk jij dat ik die spierpijn had?
  • Zodra mensen aan die uitbeelding beginnen (zowel kinderen als volwassenen) kan je ze wijzen op de regel 'Vastpakken en loslaten':  veel mensen knijpen hun handen samen alsof het touw een dun draadje is. Laat zien hoe je handen om een dikke kabel gaan: je laat zowel het moment van vastpakken als de vorm van de kabel duidelijk zien.
    In de werkelijkheid zou je zelfs dikke handschoenen aantrekken!

Spierpijn? En waar dan?

  • Je hoort uit een groep alle mogelijke antwoorden. Om te beginnen van de mensen die, omdat ze zich verbeeldden dat ze aan een touw trokken, vooral veel kracht zetten met hun handen, onderarmen, bovenarmen, schouders. En dus vermoeden dat daar de spierpijn optreedt.
    Anderen noemen juist voeten, onderbenen, bovenbenen, billen, onderrug.
    Ik geef altijd aan, dat je iets in pantomime uitbeeldt met je hele lichaam. En dat alle antwoorden dus goed zijn. Maar één antwoord is het beste (en dat hoor ik maar weinig mensen noemen): je 'midden', zeg rond je buik/navel. Je middenrifgebied dus. Elk moment dat je kracht zet, is het alsof die kracht dáár begint, en zich vervolgens door je lichaam voortplant tot de plek waar je die kracht zet.
    O ja: en wie 'onderrug' zei noemde ongeveer hetzelfde gebied, maar dan aan je achterkant.
  • Je kan dit demonstreren. Wanneer je bijvoorbeeld aan een touw trekt en veel spanning zet in je handen, dan zet je wel veel spanning, maar het ziet er niet uit alsof je aan iets enorm zwaars trekt. En als je dan ook spanning zet in je armen en benen blijft het resultaat hetzelfde: je zet wel veel spanning maar het ziet er nog steeds niet uit alsof je aan iets zwaars trekt.
    Maar wanneer je een beetje spanning in je buik zet (maak maar een steunend geluidje: 'eh!' --- en voel hoe je middenrif zich spant) dan ziet het er opeens echt zwaar uit.
    Dat is dus de basisregel 'Je hele lichaam (kracht zetten vanuit het midden)'.
  • Doe de oefening nogmaals met de hele groep, mèt het steunende geluidje, en zie bij elkaar wat een enorm verschil dat maakt!

Vastpakken en loslaten & lijnen en plekken

  • Wat je nu vaak ziet, is dat (vooral kinderen) het touw waaraan de boot hangt als het ware uit de lucht plukken, in een ronde beweging van hun armen. Dat is ook de weg, die je handen afleggen als je je armen zwaait. Maar het touw is een rechte lijn!
    Dat kan je even apart oefenen: doe alsof het touw strak gespannen staat en glij er dan in een rechte lijn met je handen langs. Je voelt dan onmiddellijk dat je de trekbeweging anders moet maken.
    Dit is de basisregel van 'lijnen en plekken'.
  • Vervolgens zie je, dat er iets raars gebeurt wanneer je het touw één trekbeweging naar je toe hebt gehaald. Dan moeten je handen overpakken, om het touw verder te kunnen trekken.
    Maar veel mensen vergeten dan de regel van 'vastpakken en loslaten': omdat ze het touw niet zichtbaar loslaten, ziet het er uit alsof ze het touw in een kluwen oprollen, vóór ze verder trekken. Dat moet je dus heel duidelijk laten zien.
    Ik stimuleer dat, door bij elke handeling een fantasie-geluidje te maken. Bijvoorbeeld:
  1. Vastpakken van het touw (twee handen): 'pfloets - pfloets' (en geef de dikte van het touw vorm met je handen)
  2. Naar je toe trekken: 'ehnnnnn'
  3. Eén hand laat los, die verplaats je, je pakt verderop het touw weer vast: 'pflats - pfloets'
  4. En dat doe je vervolgens met de tweede hand ook: 'pflats - pfloets'
  5. Waarna je weer kan trekken... enzovoorts.
  • De geluiden zorgen er voor, dat je als in een soort tekenfilm alle handelingen in de goede volgorde na elkaar doet. En dat maakt je uitbeelding opeens heel duidelijk. Met 'pfloets - pfloets --- ehnnnnn --- pflats - pfloets - pflats - pfloets --- ehnnnn'  enzovoorts.

Even terug kijken:

In één voorbeeld zijn we nu alle drie de basisregels tegen gekomen!
We zijn begonnen met vastpakken en totale lichamelijke betrokkenheid (kracht zetten vanuit het midden), toen zijn we de rechte lijn tegengekomen (en eigenlijk ook de vaste plek waar het touw zit, wanneer je overpakt), en toen hebben we het loslaten er bij betrokken. En zonder daar echt over te praten heb je ook basisregel 4 (stap voor stap) al toegepast.

Van die drie is 'vastpakken en loslaten' de belangrijkste. Door dat, met geluiden, muzikaal als aparte handelingen neer te zetten, wint je uitbeelding enorm aan duidelijkheid!

Tegelijkertijd voel je misschien ook, dat een lekker ritmisch muziekje een prachtige hulp kan zijn om je uitbeelding die duidelijkheid te geven. Bijna als vanzelf helpt muziek je om elk onderdeel van de handeling op een eigen moment in het ritme uit te voeren. Zie ook onderaan de pagina over de basisregels.

Deeg rollen

  • Stel je voor dat je met een deegroller deeg rolt. Je rolt de deegroller naar voren en weer terug over een denkbeeldige tafel.
  • Controleer: is de hoogte van de tafel reëel? Is er ruimte in je handen waarmee je de dikte van het handvat aangeeft (vastpakken en lopslaten)? Hoe breed is je deegroller? En is je tafel recht (sommige mensen hebben een holle tafel met een soort kuil in het midden...: rechte lijnen).

Dit kan je vervolgens ook oefenen in tweetallen:

  • Eén persoon houdt zijn vuisten iets voor zich uit op de hoogte van de denkbeeldige tafel. De vuisten zijn de handvaten van de deegroller.
  • De ander legt zijn handen op de vuisten en gaat 'deegrollen'.
  • De eerste geeft steeds meer tegenkracht, waardoor de ander steeds krachtiger moet duwen.
  • Merk je nu hoe de spieren in je buik zich aanspannen (kracht zetten vanuit het midden)? En wat doe je met je achterste standbeen (strekken: je hele lichaam is betrokken in de uitbeelding).
  • Kan je het vervolgens weer alleen uitbeelden, terwijl je dat doet vanuit die totale lichamelijke betrokkenheid en kracht zet vanuit je midden? Terwijl je nu de tegenkracht niet meer kado krijgt van je medespeler.

Fietspomp

Dit is dezelfde beweging als het deegrollen, alleen in een andere richting.

  • Suggereer duidelijk een traditionele pomp: op een plankje, met een ronde uitsparing waarin je je voet zet. Dus geen handpompjes of zo.
  • Maak tijdens het pompen een sissend geluid als de lucht uit de pomp geperst wordt: dat helpt voor het uitbeelden met  je hele lichaam.
  • Laat na een eerste uitprobeerronde zien, welke merkwaardige zaken je op kan merken:
     
    • Begin niet gelijk met de pompbeweging, maar met het eerst vastpakken van de pomp + je voet in de uitsparing zetten: maak het 'verhaaltje' volledig.
    • Had iedereen echt de handvaten in zijn handen, dus ruimte in de vuisten (vastpakken en loslaten)?
    • Sommige mensen pompen in een schuine lijn naar voren, terwijl je voet onder de rechte kolom van de pomp moest staan, in de uitsparing. Dit was de reden om dat te suggereren: het helpt de rechte lijn te bepalen en geeft de pomp een vaste plek.
      Je staat dus recht boven je voet en pompt in een rechte lijn naar die voet.
    • Sommige mensen maken de stang rond als ze hem helemaal bovenaan uitgetrokken hebben.
    • Trek bij het omhoog halen je handen ook niet uit elkaar, als een soort bodybuilder.
    • Uit een heel kleine pomp komt niet een enorme stang...
    • Naarmate de band voller wordt gaat het pompen zwaarder en langzamer, tot je er niets meer in kan persen.
    • Laat de pomp ook weer netjes los.

Eventueel: jezelf lekprikken en weer oppompen

  • Je steekt je buik vooruit als een dikke opgeblazen ballon.
  • Prik jezelf in je buik.
  • Blaas de lucht uit als een leeglopende ballon en zak in elkaar.
  • Blijf op twee voeten staan, anders moet je eerst opstaan voor je jezelf kan oppompen. Dus: in elkaar zakken = leeglopen en intrekken van je buik (= dezelfde plek als kracht zetten vanuit je midden), voorover buigen en iets door je knieën zakken.
  • Ontspan tijdens het leeglopen ook je nek en hoofd.
  • Wanneer je leeg bent is het extra spectaculair wanneer je een nog even naveert.
  • Blijf even zo 'leeg' staan.
  • Pomp jezelf daarna weer op door duidelijk hoorbaar een aantal malen lucht in te zuigen.
  • Doe dat rustig, met een pauze tussen iedere inademing.
  • Bij elk inzuiggeluid kom je een stukje verder overeind, eventueel weer even naveren vóór je de volgende portie lucht inneemt.
  • Kom omhoog met ontspannen nek, je hoofd komt pas als laatste achteraan. Wie hier een oefening uit de warming-up voor dansers of yoga herkent weet, hoe je de wervelkolom van onderaf opbouwt, werveltje voor werveltje, en het hoofd daar als laatste weer op zet.
  • Tot je rechtop staat, je kan eventueel doorgaan met een enorme dikke buik opblazen, misschien zweef je wel bijna weg, van de grond af op je tenen!

Clownsverhaal

  • Maak tweetallen.
  • Twee clowns ontmoeten elkaar, roepen "hallo!" tegen elkaar. Eén prikt daarbij per ongeluk (niet echt prikken - clowns doen elkaar nooit echt pijn!) de ander lek, die leegloopt.
  • Stomverbaasd ziet de eerste het gevolg van die prik.
  • Laat zien: "Wat moet ik nu doen"
  • En dan: "Ik heb een idee', alsof er een lampje gaat branden.
  • Hij haalt een fietspomp, sluit die bijvoorbeeld aan de grote teen van de ander aan, en pompt (sisgeluid!) de ander weer op.
  • Die komt aan het eind weer tot leven, schudt zijn vuist, en het eindigt met de traditionele clownsachtervolging, waarbij clowns vroeger de piste van het circus weer afrennen, terwijl ondertussen alles voor de volgende circusact is klaar gezet.

Laat, vóór de spelers wisselen voor de tweede ronde, eventueel een inspirerend voorbeeld zien.

  • Maak spelers opmerkzaam op de afstemming: als degene die pompt blaast, moet degene die opgepompt worden daar op reageren. Dat kan onmiddellijk, of met een heel kleine vertraging, al;sof de lucht eerst door het slangetje moet lopen voor het effect heeft. Maar ieder in een eigen tempo los van elkaar pompen en omhoog komen kan natuurlijk niet.

Over een muurtje kijken

  • Stel je voor dat je voor een muurtje staat. Het muurtje is iets hoger dan je wenkbrauwen.
  • Leg je handen bovenop het muurtje.
  • Ga, met je handen op het muurtje, op je tenen staan om over het muurtje heen te kijken.
  • Land weer terug op je voeten.
  • Laat het muurtje ook weer los.

In feite oefen je weer basisregel 4 stap voor stap.

Laat weer wat merkwaardige zaken zien, die je opmerkt :

  • Het kost speciale moeite, om bij het op-je-tenen-gaan-staan het muurtje zijn hoogte te laten houden. Bij sommigen gaat het muurtje met hun handen mee omhoog, of ze duwen het juist omlaag. De hoogte van het muurtje is een vaste plek.
  • Sommige mensen leggen hun handen op het muurtje, terwijl ze er eerst dwars doorheen gaan. Je handen bewegen vóór het muurtje langs omhoog, voor je ze er op kan leggen.
  • Hetzelfde geldt voor het loslaten: dan laat je niet zomaar je handen zakken dwars door het muurtje heen, maar trek ze eerst iets omhoog van het muurtje af.
  • Maak eventueel weer geluiden om het moment van vastpakken en loslaten heel helder aan te geven.

Vastpakken en loslaten zijn niet alleen maar een vloeiende beweging. Het moment van aankomst of vertrek van je hand is als het ware een soort klik: de beweging heeft een heldere stop, en een heldere start. In de Franse mime heet dat moment de 'toc'. Wanneer je die 'toc' inbouwt scheid je een beweging heel helder van de vorige en de volgende, en wordt je uitbeelding veel begrijpelijker voor het publiek.

Langs een muurtje lopen

In deze uitbeelding oefen je een heel sterke variatie van vastpakken en loslaten in combinatie met vaste plekken.

  • Stel je voor dat je voor een muurtje staat.
  • Oefen eerst het tot leven brengen van het muurtje, door op een aantal plekken een hand plat tegen het muurtje neer te leggen en weer los te laten. Maak eventueel weer geluiden, laat de 'toc' duidelijk zien (het moment van landen op het muurtje, en de als het ware vastgelijmde hand weer los trekken)
  • Leg twee handen op het muurtje, zorg dat je met iets gebogen knieën staat.
    Met gebogen knieën verken je of je een paar stapjes heen en weer kan lopen, terwijl je handen op de vaste plek in de lucht blijven staan.
  • Tweehanden tegelijk is best moeilijk, met één hand op het muurtje gaat het makkelijker.
  • We maken de uitbeelding compleet:
     
    • Loop op een muurtje af, laat het tot leven komen door je handen op een paar plekken neer te leggen en weer los te laten.
    • Leg nu je beide handen op schouderhoogte tegen het muurtje.
    • Maak je rechterhand los en leg die iets verder naar rechts weer terug tegen het muurtje --- zonder zelf te verplaatsen!
    • Maak nu je linkerhand los van het muurtje.
    • Zet nu een paar stappen naar rechts: je schuift op --- terwijl je hand tegen het muurtje niet meebeweegt!
    • Je legt je linkerhand op schouderhoogte voor je tegen het muurtje.
    • En je kan weer verder, te beginnen met het verplaatsen van je rechterhand. Steeds als je opschuift laat je één hand staan, terwijl je de ander even loslaat.
  • Begin in een rustig tempo, warbij je elke handeling helder scheidt van de volgende. Voer daarna het tempo op, maar waak ervoor dat de bewegingen als het ware in elkaar overlopen.
  • Je kan ook een hoekje omgaan.
  • Of een gat in de muur vinden waar je bijna doorheenvalt. Tast de grootte van de opening af en klim er dan doorheen.
    De meeste mensen nemen de onderkant van het gat de eerste keer te hoog: hun ene been gaat er dan keurig doorheen, maar dat lukt niet meer met hun tweede been, dat trekken ze dan als het ware door het muurtje heen!

Tot nu toe hebben we het spelen met je hele lichaam verbonden met het kracht zetten vanuiit het midden. In de volgende twee oefeningen maak je kennis met een andere manier van totale lichamelijke betrokkenheid: de golf, die zich voortplant vanaf de voeten door het hele lichaam. En als je dat goed meevoelt: ook weer start vanuit midden.

Kogelstoten

  • Stel je voor, dat aan je voeten een loodzware loden kogel ligt.
  • Je bukt je, pak de kogel op, en breng hem met veel moeite voor je buik.
  • Laat de grootte van de kogel zien: niet tekenen! maar laat je handen er omheen glijden (vastpakken)
  • Als de kogel zo zwaar is, dat je hem nauwelijks kan tillen, moet je door je knieën, en hen heel dicht tegen je lichaam aan omhoog halen. Wanneer je hem met voorwaarts gestrektearmen op zou tillen zou je meegetrokken worden door het egwicht, en omvallen!
  • Vervolgens zal je bij het verdere optillen zo snel mogelijk proberen je buik, je midden, als het ware onder de kogel te krijgen. Dan pas heb je de kracht om hem echt daar vast te houden.

Als dit lukt kunnen we de kogel weg gaan stoten:

  • Breng de kogel verder omhoog, leg hem op je schouder.
  • Stoot nu in een slow-motion beweging de kogel weg, zo ver mogelijk naar voren.

Laat vervolgens zien:

  • Wanneer je de kogel niet alleen met je arm weggooit, maar vanuit een golfbeweging die vanaf de voeten door het hele lichaam gaat, wordt de uitbeelding krachtiger en grootser. Voor het theater mag dat er best wat overdreven uitzien.
  • Wijs bij het wegstoten de kogel na in de richting van je worp. Anders ziet het eruit alsof je hem op je tenen laat vallen.

Sneeuwballen gooien

  • Wanneer kinderen sneeuwballen gooien uitbeelden maken ze meestal alleen maar een serie rondzwaaiende bewegingen met één arm. Dat geeft wel een soort van spervuur, maar daar zijn we in de pantomime niet tevreden mee.
  • Begin met het oppakken van wat sneeuw, en kneedt de bal.
  • Vervolgens kan je die gooien.
  • Doe dat om te beginnen slow-motion, net als het kogel stoten. Begin bijvoorbeeld met een sneeuwbal, net zo zwaar als de kogel. In volgende ronmdes worden de ballen steeds lichter en kleiner, tot het echt sneeuwballen zijn.
  • Maar blijf volledig en zorgvuldig: bewaar de volledige beweging van het kogelstoten, zelfs als je die golf eigenlijk niet meer kan zien doe je die van binnen toch nog steeds.
  • Maak er ook een lekker suggestief geluid bij, dat maakt het gooien scherper en gerichter.
  • En houd het 'verhaaltje' volledig, ook als het heel snel gaat: blijf beginnen met het oppakken en kneden van de sneeuw.

We hebben nu een mooie basis gelegd. De volgende oefeningen geven nog wat variaties en nieuwe invalshoeken.

De vastgespijkerde koffer

  • Je wil een loodzware of zelfs vastgespijkerde koffer optillen. De koffer is zo zwaar, dat je hem met geen mogelijkheid van de grond krijgt. Alsof-ie vastgespijkerd zit.
  • Probeer dat met verschillende handen vanuit verschillende hoeken: naast de koffer, met je benen er aan weerszijden overheen, enz.
  • De meeste mensen laten nu zien dat ze met veel moeite de koffer een centimeter optillen, en laten hem dan met een zucht weer neerploffen. Maar je kon de koffer, ook die centimeter, niet optillen!
  • Bij de pogingen om op te tillen mag het handvat dus niet omhoog gaan.  Als je nu werkelijk kracht zet vanuit het midden til je dus jezelf op. Je handen en je voeten (eventueel je tenen) blijven op hun  plek, en met de kracht in je buik til je die buik als het ware omhoog, de lucht in. Terwijl die koffer dus blijft staan...
  • Hoe je zelf ook om de koffer heen draait: het handvat blijft op z’n plaats.

De loodzware koffer

  • Maar goed, we maken de koffer iets lichter. Hij blijft loodzwaar, maar het lukt je om hem op te tillen en er drie stappen mee te lopen vóór je hem weer neer laat ploffen.
  • Welke schouder is hoog of laag? Het lijkt meer kracht te geven wanneer je de schouder waar de koffer aan hangt optrekt. Maar het kan net zo goed zijn, dat de koffer zo zwaar is dat ook dat niet meer kan, en die schouder dus juist omlaag getrokken wordt.
  • En merk dan dat je het gewicht compenseert met je andere arm. Daarmee laat je ook zien hoe zwaar het is.

In de basisregels vertel ik niet echt over dat compenseren van het gewicht. Vakgenoten zullen dat onmiddellijk missen, de mime kent een speciaal begrip: 'contre-poids' oftewel 'tegenwicht'. Je maakt in je uitbeelding zowel kracht als tegenkracht zichtbaar. Daarmee wordt het beeld niet alleen duidelijker, maar het publiek gaat nog meer meevoelen hoeveel kracht de speler zet.
Een ander bekend voorbeeld is:

De veel te sterke hond

  • Laat zien hoe je een veel te grote en sterke hond uitlaat. De hond trekt je alle kanten op, je valt steeds bijna om, hij trekt misschien wel zo hard dat je er bijna vallend achteraan holt, probeer jezelf achteruit te gooien en met je gewicht de hond weer tegen te houden, enz.
  • In een eerste uitprobeerronde zie je hoe mensen zich allerlei kanten op laten vallen. Maar het wordt sterker, wanneer je laat zien dat je tegenkracht geeft. Door bijvoorbeeld een arm of been de andere kant op te laten wijzen. En er een spel van verliezen-en-weer-terugwinnen van te maken, waarbij je voortdurend twee kanten op denkt: de kant waarnaar je meegetrokken wordt, en de kant waarmee je tegenkracht zet.

Dronken?

Overigens speelt dat denken in twee kanten ook een rol wanneer je dronkenschap uitbeeldt. Een dronken speler gooit zichzelf niet alleen maar ongecontroleerd heen en weer - en dat is wat de meeste mensen doen wanneer ze dronkenschap proberen te spelen.
Nee: iemand die dronken is probeert zichzelf juist op de rit te houden. En focust bijvoorbeeld op een rechte lijn of een vast punt, maar redt het helaas niet om daar in een recht beweging op af te gaan... Die rechte lijn is dan dus de basis, niet het heen en weer gooien.
 

De lus in de bus

  • Pak in de tram/bus/trein een lus of stang vast.
  • Als de trein gaat rijden begin je te trillen en schokken (vanuit de knieën en voeten).
  • Kom ook duidelijk met een schokje in beweging, herstel daarna in een minder hevige beweging wanneer de trein eenmaal rijdt.
  • Maar je hand blijft het vaste punt. Zelfs als je bij een bocht of remmen dreigt om te vallen, blijft die hand op dat ene vaste punt.

Kuil graven

  • Met een grote zware schop graaf met grote scheppen tegelijk een kuil.
  • Sommige mensen beginnen dan met hun voet het blad van de schop in de grond te duwen. Helaas ontstaat dan het probleem, dat hun hand op het handvat exact met hun voet mee moet gaan, en de steel van de schop steeds even lang moet blijven. Dat kan je oefenen, maar het vraagt wel om veel oefening om dat goed te doen!
  • Mijn advies is dus, om in deze oefening de schop schuin vast te houden, één hand om het handvat, de andere hand onder de steel.
  • Maak de afstand tussen de twee handen niet te klein: anders lijkt het of je een kleuterschepje vast hebt.
  • Deel de beweging weer op in onderdelen:
     
    • Plant de schop in het zand.
    • Zet je buik als het ware onder de schop (kracht zetten vanuit het midden) en til hem dan pas op: het was een zware schop en een grote hap zand.
    • Verplaats de schop en draai hem, zodat het zand er af valt.
    • Laat de verlichting zien die dat geeft.
  • Het helpt enorm wanneer je de zwaarte en grootte van de schep in je lichaamshouding spiegelt: brede spreidstand, gebogen knieën, handen breed uit elkaar, ruimte onder je oksels.